DEEL I

TITEL IX: HET LIDMAATSCHAP VAN DE UNIE

ARTIKEL I-59: Schorsing van bepaalde rechten die uit het lidmaatschap van de Unie voortvloeien

1. De Raad kan op een met redenen omkleed initiatief van eenderde van de lidstaten, op een met redenen omkleed initiatief van het Europees Parlement of op voorstel van de Commissie een Europees besluit vaststellen waarin wordt geconstateerd dat er een duidelijk gevaar bestaat voor een ernstige schending door een lidstaat van de in artikel I-2 bedoelde waarden. De Raad besluit met een meerderheid van viervijfde van zijn leden, na goedkeuring door het Europees Parlement. Alvorens die constatering te doen, hoort de Raad de betrokken lidstaat en kan hij die lidstaat volgens dezelfde procedure aanbevelingen doen.

De Raad gaat regelmatig na of de redenen die tot bedoelde constatering hebben geleid, nog bestaan.

2. De Europese Raad kan op initiatief van eenderde van de lidstaten of op voorstel van de Commissie een Europees besluit vaststellen waarin een ernstige en voortdurende schending door een lidstaat van de in artikel I-2 bedoelde waarden wordt geconstateerd, na die lidstaat om opmerkingen terzake te hebben verzocht. De Europese Raad besluit met eenparigheid van stemmen, na goedkeuring door het Europees Parlement.

3. Wanneer de in lid 2 bedoelde constatering is gedaan, kan de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een Europees besluit vaststellen tot schorsing van bepaalde rechten die uit de toepassing van de Grondwet op de betrokken lidstaat voortvloeien, waaronder de stemrechten van het lid van de Raad dat deze staat vertegenwoordigt. De Raad houdt daarbij rekening met de mogelijke gevolgen van een dergelijke schorsing voor de rechten en verplichtingen van natuurlijke en rechtspersonen.

Deze staat blijft hoe dan ook gebonden door de verplichtingen die uit hoofde van de Grondwet op hem rusten.

4. De Raad kan met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een Europees besluit vaststellen tot wijziging of intrekking van de krachtens lid 3 vastgestelde maatregelen, naar aanleiding van veranderingen in de toestand die hem ertoe heeft gebracht die maatregelen op te leggen.

5. Voor de toepassing van dit artikel neemt het lid van de Europese Raad of van de Raad dat de betrokken lidstaat vertegenwoordigt, niet deel aan de stemming, en de betrokken lidstaat wordt niet in aanmerking genomen bij de berekening van het in de leden 1 en 2 voorgeschreven derde of viervijfde deel van de lidstaten. Onthouding van stemming door aanwezige of vertegenwoordigde leden vormt geen beletsel voor het vaststellen van de in lid 2 bedoelde Europese besluiten. Voor de vaststelling van de in de leden 3 en 4 bedoelde Europese besluiten wordt onder gekwalificeerde meerderheid van stemmen verstaan ten minste 72% van de leden van de Raad die de deelnemende lidstaten vertegenwoordigen waarvan de bevolking ten minste 65% uitmaakt van de bevolking van die staten.

Indien de Raad, ten vervolge op een overeenkomstig lid 3 vastgesteld besluit tot schorsing van de stemrechten, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit op basis van een van de bepalingen van de Grondwet, wordt onder deze gekwalificeerde meerderheid van stemmen hetzelfde als in de tweede alinea verstaan, of, indien de Raad besluit op voorstel van de Commissie of van de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie, ten minste 55% van de leden van de Raad die de deelnemende lidstaten vertegenwoordigen waarvan de bevolking ten minste 65% uitmaakt van de bevolking van die staten. In dat laatste geval moet een blokkerende minderheid ten minste uit het minimumaantal leden van de Raad bestaan die meer dan 35% van de bevolking van de deelnemende lidstaten vertegenwoordigen, plus één lid; in het andere geval wordt de gekwalificeerde meerderheid van stemmen geacht te zijn verkregen.

6. Voor de toepassing van dit artikel besluit het Europees Parlement met een meerderheid van tweederde der uitgebrachte stemmen welke tevens de meerderheid van zijn leden vertegenwoordigt.