DEEL III: BELEID EN WERKING VAN DE UNIE

TITEL V: HET EXTERN OPTREDEN VAN DE UNIE

HOOFDSTUK II: HET GEMEENSCHAPPELIJK BUITENLANDS EN VEILIGHEIDSBELEID

AFDELING 3: FINANCIËLE BEPALINGEN

ARTIKEL III-313

1. De administratieve uitgaven die voor de instellingen voortvloeien uit de uitvoering van dit hoofdstuk komen ten laste van de begroting van de Unie.

2. De beleidsuitgaven die uit de uitvoering van dit hoofdstuk voortvloeien, komen eveneens ten laste van de begroting van de Unie, behalve wanneer zij verband houden met operaties die consequenties hebben op militair of defensiegebied of met gevallen waarin de Raad anders besluit. Uitgaven die niet ten laste komen van de begroting van de Unie, komen ten laste van de lidstaten volgens de verdeelsleutel die gebaseerd is op het bruto nationaal product, tenzij de Raad anders besluit. Lidstaten waarvan de vertegenwoordiger in de Raad een formele verklaring krachtens artikel III-300, lid 1, tweede alinea, heeft afgelegd, zijn niet verplicht bij te dragen in de financiering van uitgaven welke verband houden met operaties die consequenties hebben op militair of defensiegebied.

3. De Raad stelt bij Europees besluit bijzondere procedures vast die waarborgen dat de op de begroting van de Unie opgevoerde kredieten voor de dringende financiering van initiatieven in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, met name voor de voorbereiding van de in artikel I-41, lid 1, en artikel III-309 bedoelde missies, snel beschikbaar komen. De Raad besluit na raadpleging van het Europees Parlement.

De voorbereiding van de in artikel I-41, lid 1, en artikel III-309 bedoelde missies die niet ten laste komen van de begroting van de Unie, wordt gefinancierd uit een startfonds, gevormd door bijdragen van de lidstaten.

De Raad regelt bij Europees besluit, op voorstel van de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie en met gekwalificeerde meerderheid van stemmen:

a) de instelling en vorming van het startfonds, met name ten aanzien van de in het fonds gestorte middelen en de wijze van terugbetaling daarvan;

b) het beheer van het startfonds;

c) de financiële controle. Wanneer een overeenkomstig artikel I-41, lid 1, en artikel III-309 voorgenomen missie niet ten laste van de begroting van de Unie kan worden gebracht, machtigt de Raad de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie om dit fonds te gebruiken. De minister van Buitenlandse Zaken van de Unie brengt de Raad verslag uit over de uitvoering van deze opdracht.