DEEL I

TITEL V: UITOEFENING VAN DE BEVOEGDHEDEN VAN DE UNIE

HOOFDSTUK I: GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN

ARTIKEL I-33: De rechtshandelingen van de Unie

1. De instellingen maken bij de uitoefening van de bevoegdheden van de Unie overeenkomstig deel III gebruik van de volgende rechtsinstrumenten: de Europese wet, de Europese kaderwet, de Europese verordening, het Europees besluit, aanbevelingen en adviezen.

De Europese wet is een wetgevingshandeling van algemene strekking. Zij is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in iedere lidstaat.

De Europese kaderwet is een wetgevingshandeling die iedere lidstaat waartoe zij is gericht, bindt ten aanzien van het te bereiken resultaat, maar die de bevoegdheid omtrent de keuze van vorm en middelen aan de nationale instanties overlaat.

De Europese verordening is een handeling van algemene strekking, niet zijnde een wetgevingshandeling, ter uitvoering van een wetgevingshandeling of van sommige bepalingen van de Grondwet. Zij is ofwel verbindend in al haar onderdelen en rechtstreeks toepasselijk in iedere lidstaat, ofwel verbindend voor iedere lidstaat waartoe zij is gericht ten aanzien van het te bereiken resultaat, met dien verstande dat de bevoegdheid omtrent de keuze van vorm en middelen aan de nationale instanties wordt overgelaten. Het Europees besluit is een handeling, niet zijnde een wetgevingshandeling, die verbindend is in al haar onderdelen. Indien het Europees besluit vermeldt tot wie het gericht is, is het alleen voor hen verbindend.

De aanbevelingen en adviezen hebben geen bindende kracht.

2. Indien bij het Europees Parlement en de Raad een ontwerp van wetgevingshandeling is ingediend, stellen zij geen handelingen vast waarin de op het betrokken gebied toepasselijke wetgevingsprocedure niet voorziet.

ARTIKEL I-34: De wetgevingshandelingen

1. Europese wetten en kaderwetten worden op voorstel van de Commissie door het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk vastgesteld overeenkomstig de in artikel III-396 bedoelde gewone wetgevingsprocedure. Indien deze twee instellingen geen overeenstemming bereiken, is de wetgevingshandeling niet vastgesteld.

2. In de bij de Grondwet bepaalde specifieke gevallen worden de Europese wetten en kaderwetten volgens bijzondere wetgevingsprocedures vastgesteld door het Europees Parlement met deelneming van de Raad, dan wel door de Raad met deelneming van het Europees Parlement.

3. In de bij de Grondwet bepaalde specifieke gevallen kunnen Europese wetten en kaderwetten op initiatief van een groep lidstaten of van het Europees Parlement, op aanbeveling van de Europese Centrale Bank of op verzoek van het Hof van Justitie of van de Europese Investeringsbank worden vastgesteld.

ARTIKEL I-35: Handelingen, niet zijnde wetgevingshandelingen

1. De Europese Raad stelt in de bij de Grondwet bepaalde gevallen Europese besluiten vast.

2. Europese verordeningen en besluiten worden vastgesteld door de Raad en de Commissie, met name in de in de artikelen I-36 en I-37 bepaalde gevallen, alsmede door de Europese Centrale Bank in de bij de Grondwet bepaalde specifieke gevallen.

3. De Raad stelt aanbevelingen vast. De Raad besluit op voorstel van de Commissie in alle gevallen waarin bij de Grondwet is bepaald dat hij handelingen op voorstel van de Commissie vaststelt. De Raad besluit met eenparigheid van stemmen op de gebieden waarop handelingen van de Unie met eenparigheid van stemmen moeten worden vastgesteld. De Commissie, alsmede de Europese Centrale Bank in de bij de Grondwet bepaalde specifieke gevallen, stellen aanbevelingen vast.

ARTIKEL I-36: Gedelegeerde Europese verordeningen

1. In de Europese wetten en kaderwetten kan aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen gedelegeerde Europese verordeningen vast te stellen ter aanvulling of wijziging van bepaalde niet-wezenlijke onderdelen van de wet of kaderwet.

In de Europese wetten en kaderwetten worden uitdrukkelijk de doelstellingen, de inhoud, de strekking en de duur van de bevoegdheidsdelegatie afgebakend. Wezenlijke onderdelen van een gebied worden uitsluitend bij Europese wet of kaderwet geregeld en kunnen derhalve niet het voorwerp zijn van bevoegdheidsdelegatie.

2. In de Europese wetten en kaderwetten worden de voorwaarden waaraan de delegatie is onderworpen, uitdrukkelijk vastgesteld. Dit kunnen de volgende voorwaarden zijn:

a) het Europees Parlement of de Raad kan besluiten de delegatie in te trekken;

b) de gedelegeerde Europese verordening kan pas in werking treden indien het Europees Parlement of de Raad binnen de in de Europese wet of kaderwet gestelde termijn geen bezwaar heeft aangetekend.

Voor de toepassing van het bepaalde onder a) en b) besluit het Europees Parlement bij meerderheid van zijn leden en besluit de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

ARTIKEL I-37: De uitvoeringshandelingen

1. De lidstaten nemen alle maatregelen van intern recht die nodig zijn ter uitvoering van de juridisch bindende handelingen van de Unie.

2. Indien het nodig is dat juridisch bindende handelingen van de Unie volgens eenvormige voorwaarden worden uitgevoerd, worden bij die handelingen aan de Commissie, of, in naar behoren gemotiveerde specifieke gevallen en in de bij artikel I-40 bepaalde gevallen, aan de Raad uitvoeringsbevoegdheden toegekend.

3. Voor de toepassing van lid 2 worden vooraf bij Europese wet de algemene voorschriften en beginselen vastgelegd die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren.

4. De uitvoeringshandelingen van de Unie hebben de vorm van een Europese uitvoeringsverordening of een Europees uitvoeringsbesluit.

ARTIKEL I-38: Beginselen die de rechtshandelingen van de Unie gemeen hebben

1. Wanneer de Grondwet niet bepaalt welk soort van handeling moet worden vastgesteld, maken de instellingen zelf per afzonderlijk geval een keuze, met inachtneming van de toepasselijke procedures en van het in artikel I-11 neergelegde evenredigheidsbeginsel.

2. Rechtshandelingen worden met redenen omkleed en verwijzen naar de voorstellen, initiatieven, aanbevelingen, verzoeken of adviezen waarin de Grondwet voorziet.

ARTIKEL I-39: Bekendmaking en inwerkingtreding

1. Europese wetten en kaderwetten die volgens de gewone wetgevingsprocedure zijn vastgesteld, worden door de voorzitter van het Europees Parlement en door de voorzitter van de Raad ondertekend.

In de overige gevallen worden zij ondertekend door de voorzitter van de instelling waardoor zij zijn vastgesteld.

Europese wetten en kaderwetten worden in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt en treden in werking op de in de wet of kaderwet bepaalde datum of, bij ontbreken daarvan, op de twintigste dag volgende op die van hun bekendmaking.

2. Europese verordeningen en Europese besluiten die niet vermelden tot wie zij gericht zijn, worden ondertekend door de voorzitter van de instelling waardoor zij zijn vastgesteld. Europese verordeningen en Europese besluiten die niet vermelden tot wie zij gericht zijn, worden in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt en treden in werking op de in de verordening of het besluit bepaalde datum of, bij ontbreken daarvan, op de twintigste dag volgende op die van hun bekendmaking.

3. Van de andere dan in lid 2 bedoelde Europese besluiten wordt kennis gegeven aan degenen tot wie zij gericht zijn. Zij worden door deze kennisgeving van kracht.