DEEL III: BELEID EN WERKING VAN DE UNIE

TITEL III: INTERN BELEID EN OPTREDEN

HOOFDSTUK III: BELEID OP ANDERE GEBIEDEN

AFDELING 2: HET SOCIAAL BELEID

ARTIKEL III-210

1. Ter verwezenlijking van de doelstellingen van artikel III-209 wordt het optreden van de lidstaten op de volgende gebieden door de Unie ondersteund en aangevuld:

a) de verbetering van met name het arbeidsmilieu om de veiligheid en de gezondheid van de werknemers te beschermen;

b) de arbeidsvoorwaarden;

c) de sociale zekerheid en de sociale bescherming van werknemers;

d) de bescherming van werknemers bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst;

e) de informatieverstrekking aan en de raadpleging van werknemers;

f) de vertegenwoordiging en collectieve verdediging van de belangen van werknemers en werkgevers, met inbegrip van de medezeggenschap, onder voorbehoud van lid 6;

g) de werkgelegenheidsvoorwaarden voor onderdanen van derde landen die op wettige wijze op het grondgebied van de Unie verblijven;

h) de integratie van personen die van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten, onverminderd artikel III-283;

i) de gelijkheid van vrouwen en mannen wat hun kansen op de arbeidsmarkt en de behandeling op het werk betreft;

j) de bestrijding van sociale uitsluiting;

k) de modernisering van de stelsels voor sociale bescherming, onverminderd het bepaalde onder c).

2. Voor de toepassing van lid 1:

a) kunnen bij Europese wet of kaderwet maatregelen worden vastgesteld die erop gericht zijn de samenwerking tussen de lidstaten aan te moedigen door middel van initiatieven ter verbetering van de kennis, ontwikkeling van de uitwisseling van informatie en optimale praktijken, bevordering van een innovatieve aanpak en evaluatie van ervaringen, met uitsluiting van enige harmonisatie van de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten;

b) kunnen op de in lid 1, onder a) tot en met i), bedoelde gebieden bij Europese kaderwet minimumvoorschriften worden vastgesteld die geleidelijk van toepassing zullen worden, met inachtneming van de in elk van de lidstaten bestaande omstandigheden en technische voorschriften. In deze Europese kaderwetten wordt vermeden zodanige administratieve, financiële en juridische verplichtingen op te leggen, dat de oprichting en ontwikkeling van kleine en middelgrote ondernemingen daardoor zou kunnen worden belemmerd.

In alle gevallen worden de Europese wetten of kaderwetten na raadpleging van het Comité van de Regio's en het Economisch en Sociaal Comité vastgesteld.

3. In afwijking van lid 2 worden op de in lid 1, onder c), d), f) en g), bedoelde gebieden Europese wetten of kaderwetten door de Raad met eenparigheid van stemmen vastgesteld, na raadpleging van het Europees Parlement, het Comité van de Regio's en het Economisch en Sociaal Comité.

Op voorstel van de Commissie kan de Raad bij Europees besluit de gewone wetgevingsprocedure van toepassing verklaren op lid 1, onder d), f) en g). De Raad besluit met eenparigheid van stemmen, na raadpleging van het Europees Parlement.

4. Een lidstaat kan de sociale partners, indien zij daar gezamenlijk om verzoeken, belasten met de uitvoering van de krachtens de leden 2 en 3 vastgestelde Europese kaderwetten of, in voorkomend geval, de uitvoering van de overeenkomstig artikel III-212 vastgestelde Europese verordeningen of besluiten.

In dat geval verzekert de lidstaat zich ervan dat de sociale partners uiterlijk op de datum waarop een Europese kaderwet moet zijn omgezet en op de datum waarop een Europese verordening of een Europees besluit uitgevoerd moet zijn, de nodige maatregelen bij overeenkomst hebben ingevoerd. De betrokken lidstaat moet zelf alle nodige maatregelen treffen om te allen tijde te waarborgen dat de bij die kaderwet, die verordening of dat besluit voorgeschreven resultaten worden bereikt.

5. De krachtens dit artikel vastgestelde Europese wetten en kaderwetten:

a) laten het recht van de lidstaten, de fundamentele beginselen van hun socialezekerheidsstelsel vast te stellen, onverlet en mogen geen ingrijpende gevolgen hebben voor het financiële evenwicht van dat stelsel;

b) beletten niet dat een lidstaat strengere met de Grondwet verenigbare beschermingsmaatregelen handhaaft of invoert.

6. Dit artikel is niet van toepassing op de beloning, het recht van vereniging, het stakingsrecht of het recht tot uitsluiting.