DEEL III: BELEID EN WERKING VAN DE UNIE

TITEL VI: WERKING VAN DE UNIE

HOOFDSTUK I: INSTITUTIONELE BEPALINGEN

AFDELING 1: INSTELLINGEN

Onderafdeling 5: Hof van Justitie van de Europese Unie
ARTIKEL III-358

1. Het Gerecht is bevoegd in eerste aanleg kennis te nemen van de in de artikelen III-365, III-367, III-370, III-372 en III-374 bedoelde beroepen, met uitzondering van de beroepen waarvan de kennisneming is toegedeeld aan een op grond van artikel III-359 ingestelde gespecialiseerde rechtbank, en die waarvan de kennisneming overeenkomstig het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie aan het Hof van Justitie is voorbehouden. Het statuut kan bepalen dat het Gerecht bevoegd is kennis te nemen van andere categorieën van beroepen.

Tegen de beslissingen die het Gerecht op grond van dit lid geeft, kan bij het Hof van Justitie een tot rechtsvragen beperkte hogere voorziening worden ingesteld, op de wijze en binnen de grenzen die in het statuut worden bepaald.

2. Het Gerecht is bevoegd kennis te nemen van de beroepen die worden ingesteld tegen beslissingen van de gespecialiseerde rechtbanken. De beslissingen die het Gerecht op grond van dit lid geeft, kunnen op de wijze en binnen de grenzen die in het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie worden bepaald, bij uitzondering door het Hof van Justitie worden heroverwogen, indien er een ernstig gevaar bestaat dat de eenheid of de samenhang van het recht van de Unie wordt aangetast.

3. Het Gerecht is bevoegd kennis te nemen van prejudiciële vragen die worden voorgelegd krachtens artikel III-369, met betrekking tot specifieke, in het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie bepaalde aangelegenheden.

Wanneer het Gerecht van oordeel is dat in een zaak een principiële beslissing moet worden genomen die van invloed kan zijn op de eenheid of de samenhang van het recht van de Unie, kan het de zaak naar het Hof van Justitie verwijzen voor een uitspraak.

De beslissingen die het Gerecht over prejudiciële vragen geeft, kunnen op de wijze en binnen de grenzen die in het statuut worden bepaald, bij uitzondering door het Hof van Justitie worden heroverwogen, indien er een ernstig gevaar bestaat dat de eenheid of de samenhang van het recht van de Unie wordt aangetast.