DEEL III: BELEID EN WERKING VAN DE UNIE

TITEL VI: WERKING VAN DE UNIE

HOOFDSTUK II: FINANCIËLE BEPALINGEN

AFDELING 2: DE JAARLIJKSE BEGROTING VAN DE UNIE

ARTIKEL III-405

1. Indien aan het begin van een begrotingsjaar de Europese wet houdende vaststelling van de begroting niet definitief is vastgesteld, kunnen de uitgaven maandelijks per hoofdstuk, overeenkomstig de in artikel III-412 bedoelde Europese wet, worden verricht, met een maximum van een twaalfde van de in hetzelfde hoofdstuk van de begroting van het vorige begrotingsjaar opgenomen kredieten, en zonder meer dan een twaalfde te mogen bedragen van de in hetzelfde hoofdstuk van de ontwerpbegroting opgenomen kredieten.

2. De Raad kan, op voorstel van de Commissie en met inachtneming van de overige in lid 1 gestelde voorwaarden, bij Europees besluit uitgaven van meer dan een twaalfde toestaan overeenkomstig de in artikel III-412 bedoelde Europese wet. De Raad zendt dit besluit onverwijld aan het Europees Parlement.

Dit Europees besluit voorziet in de beschikbaarstelling van de nodige middelen voor de toepassing van dit artikel, met inachtneming van de in artikel I-54, leden 3 en 4, bedoelde Europese wetten.

Het Europees besluit wordt van kracht op de dertigste dag volgende op de vaststelling ervan indien het Europees Parlement binnen die termijn niet bij meerderheid van zijn leden besluit die uitgaven te verminderen.