DEEL III: BELEID EN WERKING VAN DE UNIE

TITEL VII: GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN

ARTIKEL III-435

De rechten en verplichtingen voortvloeiende uit overeenkomsten die vóór 1 januari 1958 of, voor de toetredende staten, vóór de datum van hun toetreding zijn gesloten tussen een of meer lidstaten enerzijds en een of meer derde staten anderzijds, worden door de Grondwet onverlet gelaten.

Voorzover die overeenkomsten niet verenigbaar zijn met de Grondwet maken de betrokken lidstaat of lidstaten gebruik van alle passende middelen om de vastgestelde punten van onverenigbaarheid op te heffen. Indien nodig verlenen de lidstaten elkaar bijstand teneinde dat doel te bereiken en volgen zij in voorkomende gevallen een gemeenschappelijke gedragslijn.

Wanneer de lidstaten de in de eerste alinea bedoelde overeenkomsten toepassen, houden zij rekening met het feit dat de door iedere lidstaat in de Grondwet toegestane voordelen een wezenlijk bestanddeel uitmaken van de Unie en dientengevolge onverbrekelijk verbonden zijn met de oprichting van instellingen waaraan bij de Grondwet bevoegdheden zijn toegedeeld, en met het toekennen van identieke voordelen door alle overige lidstaten.