DEEL III: BELEID EN WERKING VAN DE UNIE

TITEL III: INTERN BELEID EN OPTREDEN

HOOFDSTUK III: BELEID OP ANDERE GEBIEDEN

AFDELING 5: HET MILIEU

ARTIKEL III-233

1. Het beleid van de Unie op milieugebied draagt bij tot het nastreven van de volgende doelstellingen:

a) behoud, bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu;

b) bescherming van de gezondheid van de mens;

c) behoedzaam en rationeel gebruik van natuurlijke hulpbronnen;

d) bevordering op internationaal vlak van maatregelen om het hoofd te bieden aan regionale of mondiale milieuproblemen.

2. De Unie streeft in haar milieubeleid naar een hoog niveau van bescherming, rekening houdend met de uiteenlopende situaties in de verschillende regio's van de Unie. Het beleid van de Unie berust op het voorzorgsbeginsel en het beginsel van preventief handelen, het beginsel dat milieuaantastingen bij voorrang aan de bron dienen te worden bestreden, en het beginsel dat de vervuiler betaalt.

In dit verband bevatten de harmonisatiemaatregelen die voldoen aan de eisen inzake milieubescherming, in de gevallen die daarvoor in aanmerking komen, een vrijwaringsclausule op grond waarvan de lidstaten om niet-economische milieuredenen voorlopige regelingen kunnen treffen welke aan een controleprocedure van de Unie onderworpen zijn.

3. Bij het bepalen van het beleid op milieugebied houdt de Unie rekening met:
a) de beschikbare wetenschappelijke en technische gegevens;

b) de milieuomstandigheden in de onderscheiden regio's van de Unie;

c) de voordelen en lasten die kunnen voortvloeien uit optreden, onderscheidenlijk niet-optreden;

d) de economische en sociale ontwikkeling van de Unie als geheel en de evenwichtige ontwikkeling van de regio's.

4. In het kader van hun onderscheiden bevoegdheden werken de Unie en de lidstaten samen met derde landen en de op milieugebied bevoegde internationale organisaties. De regels voor deze samenwerking kunnen worden vastgelegd in overeenkomsten tussen de Unie en de betrokken derde partijen.

De eerste alinea doet geen afbreuk aan de bevoegdheid van de lidstaten om in internationale fora te onderhandelen en internationale overeenkomsten te sluiten.