7. PROTOCOL BETREFFENDE DE VOORRECHTEN EN IMMUNITEITEN VAN DE EUROPESE UNIE

DE HOGE VERDRAGSLUITENDE PARTIJEN,

OVERWEGENDE dat de Unie, met inbegrip van de Europese Centrale Bank en de Europese Investeringsbank, krachtens artikel III-434 van de Grondwet, op het grondgebied van de lidstaten de voorrechten en immuniteiten geniet welke nodig zijn ter vervulling van haar taak,

HEBBEN OVEREENSTEMMING BEREIKT omtrent de volgende bepalingen, die aan het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa en aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie worden gehecht:

HOOFDSTUK I - EIGENDOMMEN, FONDSEN, BEZITTINGEN EN VERRICHTINGEN VAN DE UNIE

Artikel 1

De gebouwen en terreinen van de Unie zijn onschendbaar. Zij zijn vrijgesteld van huiszoeking, vordering, verbeurdverklaring of onteigening. De eigendommen en bezittingen van de Unie kunnen zonder toestemming van het Hof van Justitie niet worden getroffen door enige dwangmaatregel van bestuursrechtelijke of gerechtelijke aard.

Artikel 2

Het archief van de Unie is onschendbaar.

Artikel 3

De Unie, haar bezittingen, inkomsten en andere eigendommen zijn vrijgesteld van alle directe belastingen.

Telkens wanneer hun dit mogelijk is, treffen de regeringen van de lidstaten passende maatregelen tot kwijtschelding of teruggave van het bedrag der indirecte belastingen en van belastingen op de verkoop, welke een deel vormen van de prijs van onroerende of roerende goederen, wanneer de Unie voor haar officieel gebruik belangrijke aankopen doet van goederen in de prijs waarvan zodanige belastingen begrepen zijn. De toepassing van deze bepalingen mag evenwel niet tot gevolg hebben dat de mededinging binnen de Unie wordt vervalst.

Geen enkele vrijstelling wordt verleend van belastingen, heffingen en rechten die niet anders zijn dan eenvoudige vergoedingen voor diensten van openbaar nut.

Artikel 4

De Unie is vrijgesteld van alle douanerechten, in- en uitvoerverboden en beperkingen met betrekking tot goederen bestemd voor haar officieel gebruik. De aldus ingevoerde goederen mogen op het grondgebied van de lidstaat alwaar zij zijn ingevoerd niet onder bezwarende titel of om niet worden overgedragen, tenzij op voorwaarden welke door de regering van die staat zijn goedgekeurd.

Zij is tevens vrijgesteld van alle douanerechten, in- en uitvoerverboden en -beperkingen met betrekking tot haar publicaties.

HOOFDSTUK II - MEDEDELINGEN EN LAISSEZ-PASSER

Artikel 5

De instellingen van de Unie genieten, voor hun officiële mededelingen en het overbrengen van al hun documenten op het grondgebied van iedere lidstaat de behandeling, welke door deze staat aan diplomatieke missies wordt toegestaan.

De officiële correspondentie en andere officiële mededelingen van de instellingen van de Unie zijn niet aan censuur onderworpen.

Artikel 6

Laissez-passer, waarvan de vorm in een bij gewone meerderheid van stemmen door de Raad vastgestelde Europese verordening wordt bepaald en die als geldige reispapieren door de overheidsinstanties van de lidstaten worden erkend, kunnen door de voorzitters van de instellingen van de Unie aan de leden en het personeel van deze instellingen worden verstrekt. Deze laissez-passer worden aan de ambtenaren en overige personeelsleden verstrekt overeenkomstig de bepalingen van het statuut van de ambtenaren en de regeling voor de andere personeelsleden van de Unie.

De Commissie kan overeenkomsten sluiten teneinde deze laissez-passer te doen erkennen als geldige reispapieren voor het grondgebied van derde staten.

HOOFDSTUK III - LEDEN VAN HET EUROPEES PARLEMENT

Artikel 7

De bewegingsvrijheid der leden van het Europees Parlement die zich naar de plaats van bijeenkomst van het Europees Parlement begeven of daarvan terugkeren wordt op geen enkele wijze beperkt door voorschriften van bestuursrechtelijke of andere aard.

Aan de leden van het Europees Parlement worden, wat betreft douane en deviezencontrole, toegekend:

a) door hun eigen regering, dezelfde faciliteiten als aan hoge ambtenaren, die zich, belast met een tijdelijke officiële zending, naar het buitenland begeven;

b) door de regeringen van de andere lidstaten, dezelfde faciliteiten als aan vertegenwoordigers van buitenlandse regeringen, belast met een tijdelijke officiële zending.

Artikel 8

Tegen de leden van het Europees Parlement kan geen onderzoek worden ingesteld, noch kunnen zij worden aangehouden of vervolgd op grond van de mening of de stem, die zij in de uitoefening van hun ambt hebben uitgebracht.

Artikel 9

Tijdens de duur van de zittingen van het Europees Parlement genieten de leden:

a) op hun eigen grondgebied, de immuniteiten die aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun staat worden verleend;

b) op het grondgebied van elke andere lidstaat, vrijstelling van aanhouding en gerechtelijke vervolging in welke vorm ook.

De immuniteit beschermt hen eveneens, wanneer zij zich naar de plaats van bijeenkomst van het Europees Parlement begeven of daarvan terugkeren.

Op deze immuniteit kan geen beroep worden gedaan in geval van ontdekking op heterdaad, terwijl zij evenmin kan verhinderen dat het Europees Parlement het recht uitoefent de immuniteit van een van zijn leden op te heffen.

HOOFDSTUK IV - VERTEGENWOORDIGERS VAN DE LIDSTATEN DIE AAN DE WERKZAAMHEDEN VAN DE INSTELLINGEN VAN DE UNIE DEELNEMEN

Artikel 10

Vertegenwoordigers van de lidstaten die aan de werkzaamheden van de instellingen van de Unie deelnemen, alsmede hun raadslieden en deskundigen, genieten gedurende de uitoefening van hun ambt en op hun reizen naar en van de plaats van bijeenkomst de gebruikelijke voorrechten, immuniteiten en faciliteiten.

Dit artikel is eveneens van toepassing op de leden van de raadgevende organen van de Unie.

HOOFDSTUK V - AMBTENAREN EN OVERIGE PERSONEELSLEDEN VAN DE UNIE

Artikel 11

De ambtenaren en overige personeelsleden van de Unie zijn, ongeacht hun nationaliteit, op het grondgebied van iedere lidstaat:

a) vrijgesteld van rechtsvervolging voor hetgeen zij in hun officiële hoedanigheid hebben gedaan, gezegd of geschreven, behoudens de toepassing van de bepalingen van de Grondwet, die betrekking hebben op de verantwoordelijkheid van de ambtenaren en overige personeelsleden tegenover de Unie, en voorts op de bevoegdheid van het Hof van Justitie van de Europese Unie om uitspraak te doen in geschillen tussen de Unie en haar ambtenaren en overige personeelsleden. Zij blijven deze immuniteit genieten nadat zij hun ambt hebben neergelegd;

b) tezamen met hun echtgenoten en de te hunnen laste zijnde verwanten vrijgesteld van immigratiebeperkingen en vreemdelingenregistratie;

c) inzake monetaire of deviezenregelingen in het genot van de gebruikelijke faciliteiten welke aan ambtenaren van internationale organisaties worden toegekend;

d) gerechtigd om de eerste maal, dat zij hun post bezetten, in de betrokken lidstaat hun huisraad en goederen voor persoonlijk gebruik vrij van rechten in te voeren, en bij het neerleggen van hun ambt hun huisraad en goederen voor persoonlijk gebruik uit bedoelde lidstaat vrij van rechten weder uit te voeren, in beide gevallen met inachtneming van de voorwaarden welke de regering van de lidstaat waar dit recht wordt uitgeoefend, als noodzakelijk beschouwt;

e) gerechtigd uit een staat hun voor persoonlijk gebruik bestemde personenauto die in de staat waar zij het laatst hun verblijfplaats hebben gehad of in de staat waarvan zij onderdaan zijn, verkregen is op de voorwaarden die op de binnenlandse markt van die staat gelden, vrij van rechten in te voeren, en deze vrij van rechten weder uit te voeren, in beide gevallen met inachtneming van de voorwaarden welke de regering van de betrokken staat als noodzakelijk beschouwt.

Artikel 12

Onder de voorwaarden en volgens de procedure welke bij Europese wet worden vastgesteld, worden de ambtenaren en overige personeelsleden van de Unie onderworpen aan een belasting ten bate van de Unie op de door haar betaalde salarissen, lonen en emolumenten. Deze wet wordt vastgesteld na raadpleging van de betrokken instellingen.

De ambtenaren en overige personeelsleden van de Unie zijn vrijgesteld van nationale belastingen op de door de Unie betaalde salarissen, lonen en emolumenten.

Artikel 13

De ambtenaren en overige personeelsleden van de Unie, die zich uitsluitend uit hoofde van de uitoefening van hun ambt in dienst van de Unie vestigen op het grondgebied van een andere lidstaat dan de staat van de fiscale woonplaats, die zij bezitten op het ogenblik van hun indiensttreding bij de Unie, worden voor de toepassing van de inkomsten-, vermogens- en successiebelastingen, alsmede van de tussen de lidstaten van de Unie gesloten overeenkomsten ter voorkoming van dubbele belasting, zowel in de staat waar zij zich gevestigd hebben als in de staat van de fiscale woonplaats, geacht hun woonplaats te hebben behouden in de laatstgenoemde staat, indien deze lid is van de Unie. Deze bepaling geldt eveneens voor de echtgenoot voorzover deze geen eigen beroepsbezig- heden uitoefent, alsmede voor de kinderen die ten laste zijn en onder toezicht staan van de in dit artikel bedoelde personen.

De roerende goederen welke toebehoren aan de in de eerste alinea bedoelde personen en zich bevinden op het grondgebied van de staat van verblijf, worden in de staat vrijgesteld van successiebelasting. Voor de heffing van die belasting worden die roerende goederen geacht zich in de staat van de fiscale woonplaats te bevinden, onder voorbehoud van de rechten van derde staten en de mogelijke toepassing van de bepalingen der internationale overeenkomsten betreffende dubbele belasting.

De uitsluitend uit hoofde van de uitoefening van een ambt in dienst van andere internationale organisaties verkregen woonplaats wordt niet in aanmerking genomen bij de toepassing van de bepalingen van dit artikel.

Artikel 14

Bij Europese wet wordt de regeling vastgesteld inzake de sociale voorzieningen die op de ambtenaren en overige personeelsleden van de Unie van toepassing zijn. Zij wordt vastgesteld na raadpleging van de betrokken instellingen.

Artikel 15

Bij Europese wet wordt bepaald op welke categorieën van ambtenaren en overige personeelsleden van de Unie artikel 11, artikel 12, tweede alinea, en artikel 13 geheel of ten dele van toepassing zijn. Zij wordt vastgesteld na raadpleging van de betrokken instellingen.

De namen, hoedanigheden en adressen der ambtenaren en overige personeelsleden, welke onder deze categorieën zijn begrepen, worden op gezette tijden aan de regeringen van de lidstaten medegedeeld.

HOOFDSTUK VI - VOORRECHTEN EN IMMUNITEITEN VAN DE BIJ DE UNIE GEACCREDITEERDE MISSIES VAN DERDE STATEN

Artikel 16

De lidstaat, op wiens grondgebied de zetel van de Unie is gevestigd, verleent aan de missies van de bij de Unie geaccrediteerde derde staten de gebruikelijke diplomatieke voorrechten en immuniteiten.

HOOFDSTUK VII - ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 17

De voorrechten, immuniteiten en faciliteiten worden aan de ambtenaren en overige personeelsleden van de Unie uitsluitend in het belang van de Unie verleend.

Elke instelling van de Unie is gehouden de aan een ambtenaar of ander personeelslid verleende immuniteit op te heffen in alle gevallen waarin zulks naar haar mening niet strijdig is met de belangen van de Unie.

Artikel 18

Voor de toepassing van dit protocol handelen de instellingen van de Unie in overeenstemming met de verantwoordelijke autoriteiten van de betrokken lidstaten.

Artikel 19

De artikelen 11 tot en met 14 en 17 zijn van toepassing op de leden van de Commissie.

Artikel 20

De artikelen 11 tot en met 14 en 17 zijn van toepassing op de rechters, de advocaten-generaal, de griffiers en de toegevoegde rapporteurs van het Hof van Justitie van de Europese Unie, onverminderd de bepalingen van artikel 3 van het protocol tot vaststelling van het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie nopens de vrijstelling van rechtsvervolging van de rechters en de advocaten-generaal.

De artikelen 11 tot en met 14 en 17 zijn tevens van toepassing op de leden van de Rekenkamer.

Artikel 21

Dit protocol is tevens van toepassing op de Europese Centrale Bank, de leden van haar organen en haar personeel, onverminderd het protocol tot vaststelling van het statuut van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank.

De Europese Centrale Bank wordt voorts vrijgesteld van elke fiscale en parafiscale heffing bij de uitbreiding van haar kapitaal, alsmede van de verschillende formaliteiten die hieraan verbonden zijn in de staat waar de zetel gevestigd is. De werkzaamheden van de Bank en van haar organen, die worden uitgeoefend overeenkomstig het statuut van het Europees Stelsel van Centrale Banken en van de Europese Centrale Bank, geven geen aanleiding tot de heffing van omzetbelasting.

Artikel 22

Dit protocol is tevens van toepassing op de Europese Investeringsbank, de leden van haar organen, haar personeel en de vertegenwoordigers van de lidstaten, die aan haar werkzaamheden deelnemen, onverminderd het protocol tot vaststelling van haar statuut.

De Europese Investeringsbank is voorts vrijgesteld van elke fiscale en parafiscale heffing bij de uitbreiding van haar kapitaal, alsmede van de verschillende formaliteiten die hieraan verbonden zijn in de staat waar de zetel gevestigd is. Haar opheffing en liquidering brengen evenmin enige heffing mede. Ten slotte geven de werkzaamheden van de Bank en van haar organen, die worden uitgeoefend overeenkomstig de statutaire voorwaarden, geen aanleiding tot de heffing van omzetbelasting.