DEEL III: BELEID EN WERKING VAN DE UNIE

TITEL III: INTERN BELEID EN OPTREDEN

HOOFDSTUK II: HET ECONOMISCH EN MONETAIR BELEID

AFDELING 1: HET ECONOMISCH BELEID

ARTIKEL III-184

1. De lidstaten vermijden buitensporige overheidstekorten.

2. De Commissie houdt toezicht op de ontwikkeling van de begrotingssituatie en de omvang van de overheidsschuld in de lidstaten, teneinde kennelijke fouten te constateren. Met name gaat de Commissie op basis van de volgende twee criteria na of de hand wordt gehouden aan de begrotingsdiscipline:

a) of de verhouding tussen het voorziene of feitelijke overheidstekort en het bruto binnenlands product een bepaalde referentiewaarde overschrijdt, tenzij:
i) de verhouding in aanzienlijke mate en voortdurend is afgenomen en een niveau heeft bereikt dat de referentiewaarde benadert, of

ii) de overschrijding van de referentiewaarde slechts van uitzonderlijke en tijdelijke aard is en de verhouding dicht bij de referentiewaarde blijft;

b) of de verhouding tussen de overheidsschuld en het bruto binnenlands product een bepaalde referentiewaarde overschrijdt, tenzij de verhouding in voldoende mate afneemt en de referentiewaarde in een bevredigend tempo benadert.

De referentiewaarden worden nader omschreven in het protocol betreffende de procedure bij buitensporige tekorten.

3. Indien een lidstaat niet voldoet aan een of meer van deze criteria, stelt de Commissie een verslag op. In het verslag van de Commissie wordt tevens rekening gehouden met de vraag, of het overheidstekort groter is dan de investeringsuitgaven van de overheid, en worden alle andere relevante factoren in aanmerking genomen, met inbegrip van de economische en budgettaire situatie van de lidstaat op middellange termijn.

Voorts kan de Commissie een verslag opstellen indien zij - ook al is aan de criteria voldaan - van mening is dat er gevaar voor een buitensporig tekort in een lidstaat aanwezig is.

4. Het overeenkomstig artikel III-192 ingestelde Economisch en Financieel Comité brengt advies uit over het verslag van de Commissie.

5. Indien de Commissie van oordeel is dat er in een lidstaat een buitensporig tekort bestaat of kan ontstaan, richt zij een advies tot de betrokken lidstaat en brengt zij de Raad daarvan op de hoogte.

6. Op voorstel van de Commissie besluit de Raad, rekening houdend met de eventuele opmerkingen van de betrokken lidstaat en na een algehele evaluatie, of er een buitensporig tekort bestaat. Als dat het geval is, stelt de Raad, op aanbeveling van de Commissie, onverwijld de aanbevelingen vast die hij tot de betrokken lidstaat richt opdat deze binnen een bepaalde termijn een eind maakt aan het tekort. Behoudens lid 8, worden deze aanbevelingen niet openbaar gemaakt.

In het kader van dit lid besluit de Raad zonder rekening te houden met de stem van het lid van de Raad dat de betrokken lidstaat vertegenwoordigt.

Onder gekwalificeerde meerderheid van stemmen wordt verstaan ten minste 55% van de andere leden van de Raad die lidstaten vertegenwoordigen waarvan de bevolking ten minste 65% uitmaakt van de bevolking van de deelnemende lidstaten.

Een blokkerende minderheid moet uit ten minste het minimumaantal van die andere leden van de Raad bestaan die meer dan 35% van de bevolking van de deelnemende lidstaten vertegenwoordigen, plus één lid; in het andere geval wordt de gekwalificeerde meerderheid geacht te zijn verkregen.

7. De in de leden 8 tot en met 11 bedoelde Europese besluiten en aanbevelingen worden door de Raad op aanbeveling van de Commissie vastgesteld.

De Raad besluit zonder rekening te houden met de stem van het lid van de Raad dat de betrokken lidstaat vertegenwoordigt.

Onder gekwalificeerde meerderheid van stemmen wordt verstaan ten minste 55% van de andere leden van de Raad die lidstaten vertegenwoordigen waarvan de bevolking ten minste 65% uitmaakt van de bevolking van de deelnemende lidstaten. Een blokkerende minderheid moet ten minste uit het minimumaantal van die andere leden van de Raad bestaan die meer dan 35% van de bevolking van de deelnemende lidstaten vertegenwoordigen, plus één lid; in het andere geval wordt de gekwalificeerde meerderheid geacht te zijn verkregen.

8. Indien de Raad een Europees besluit vaststelt waarin wordt geconstateerd dat binnen de voorgeschreven termijn geen effectief gevolg aan zijn aanbevelingen is gegeven, kan hij zijn aanbevelingen openbaar maken.

9. Indien een lidstaat blijft verzuimen uitvoering te geven aan de aanbevelingen van de Raad, kan de Raad een Europees besluit vaststellen waarin de betrokken lidstaat wordt aangemaand binnen een voorgeschreven termijn maatregelen te treffen om het tekort te verminderen in de mate die de Raad nodig acht om de situatie te verhelpen.

In dat geval kan de Raad de betrokken lidstaat verzoeken volgens een nauwkeurig tijdschema verslag uit te brengen, teneinde te kunnen nagaan welke aanpassingsmaatregelen die lidstaat heeft getroffen.

10. Zolang een lidstaat zich niet voegt naar een overeenkomstig lid 9 vastgesteld Europees besluit, kan de Raad een of meer van de volgende maatregelen toepassen of in voorkomend geval aanscherpen:

a) eisen dat de betrokken lidstaat door de Raad te bepalen aanvullende informatie openbaar maakt voordat hij obligaties en andere waardepapieren uitgeeft;

b) de Europese Investeringsbank verzoeken haar beleid inzake kredietverstrekking ten aanzien van de betrokken lidstaat opnieuw te bezien;
c) eisen dat de betrokken lidstaat bij de Unie een niet-rentedragend bedrag van een passende omvang deponeert, totdat de Raad van oordeel is dat het buitensporige tekort is gecorrigeerd;

d) boeten van een passende omvang opleggen.

De voorzitter van de Raad stelt het Europees Parlement in kennis van de vastgestelde maatregelen.

11. De Raad trekt de in de leden 6, 8, 9 en 10 bedoelde maatregelen of sommige daarvan in, voorzover hij van oordeel is dat het buitensporige tekort in de betrokken lidstaat is gecorrigeerd. Indien de Raad voordien aanbevelingen openbaar heeft gemaakt, legt hij, zodra het in lid 8 bedoelde Europees besluit is ingetrokken, in het openbaar een verklaring af dat er niet langer een buitensporig tekort in de betrokken lidstaat bestaat.

12. Het in de artikelen III-360 en III-361 bedoelde recht om een klacht in te dienen kan niet worden uitgeoefend in het kader van de toepassing van de leden 1 tot en met 6, 8 en 9.

13. Nadere bepalingen betreffende de toepassing van de in dit artikel bedoelde procedure zijn opgenomen in het protocol betreffende de procedure bij buitensporige tekorten.

De Raad stelt bij Europese wet maatregelen vast ter vervanging van voornoemd protocol. De Raad besluit met eenparigheid van stemmen, na raadpleging van het Europees Parlement en van de Europese Centrale Bank.

Onder voorbehoud van de andere bepalingen van dit lid, stelt de Raad op voorstel van de Commissie bij Europese verordening of Europees besluit de nadere bepalingen en definities voor de toepassing van dit protocol vast. De Raad besluit na raadpleging van het Europees Parlement.