9. PROTOCOL BETREFFENDE HET VERDRAG EN DE AKTE INZAKE DE TOETREDING VAN DE TSJECHISCHE REPUBLIEK, DE REPUBLIEK ESTLAND, DE REPUBLIEK CYPRUS, DE REPUBLIEK LETLAND, DE REPUBLIEK LITOUWEN, DE REPUBLIEK HONGARIJE, DE REPUBLIEK MALTA, DE REPUBLIEK POLEN, DE REPUBLIEK SLOVENIË EN DE SLOWAAKSE REPUBLIEK

DE HOGE VERDRAGSLUITENDE PARTIJEN,

MEMORERENDE dat de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek op 1 mei 2004 tot de Europese Gemeenschappen en tot de bij het Verdrag betreffende de Europese Unie ingestelde Europese Unie zijn toegetreden;

OVERWEGENDE dat artikel IV-437, lid 2, onder e), van de Grondwet bepaalt dat het Verdrag van 16 april 2003 betreffende de bovengenoemde toetredingen wordt ingetrokken;

OVERWEGENDE dat een groot aantal bepalingen van de aan het voornoemde toetredingsverdrag gehechte akte relevant blijven; dat in artikel IV-437, lid 2, van de Grondwet wordt bepaald dat deze bepalingen in een protocol moeten worden opgenomen dan wel vermeld, zodat zij van kracht blijven en de rechtsgevolgen ervan worden gehandhaafd;

OVERWEGENDE dat een aantal van die bepalingen met behoud van de juridische strekking technisch moeten worden aangepast, zodat zij overeenkomen met de Grondwet,

HEBBEN OVEREENSTEMMING BEREIKT omtrent de volgende bepalingen, die aan het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa en aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie worden gehecht:

EERSTE DEEL

BEPALINGEN BETREFFENDE DE AKTE VAN TOETREDING VAN 16 APRIL 2003

TITEL I BEGINSELEN

Artikel 1

Voor de toepassing van dit protocol:

a) wordt met de uitdrukking "Akte van toetreding van 16 april 2003" bedoeld, de akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek en de aanpassing van de verdragen waarop de Europese Unie is gegrond;

b) worden met de uitdrukkingen "Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap" ("EG-Verdrag") en "Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie" ("EGA-Verdrag") bedoeld, deze Verdragen zoals aangevuld of gewijzigd bij verdragen of andere akten die vóór 1 mei 2004 in werking zijn getreden;

c) wordt met de uitdrukking "Verdrag betreffende de Europese Unie" ("EU-Verdrag") bedoeld, dit Verdrag zoals aangevuld of gewijzigd bij verdragen of andere akten die vóór 1 mei 2004 in werking zijn getreden;

d) wordt met de uitdrukking "de Gemeenschap" bedoeld, één of beide van de onder b) vermelde Gemeenschappen, naargelang van het geval;

e) worden met de uitdrukking "huidige lidstaten" de volgende lidstaten bedoeld, het Koninkrijk België, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, de Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, Ierland, de Italiaanse Republiek, het Groothertogdom Luxemburg, het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek Oostenrijk, de Portugese Republiek, de Republiek Finland, het Koninkrijk Zweden en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland;

f) worden met de uitdrukking "nieuwe lidstaten" bedoeld de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek.

Artikel 2

De rechten en verplichtingen die voortvloeien uit het in artikel IV-437, lid 2, onder e), van de Grondwet bedoelde Verdrag betreffende de toetreding van de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek, zijn onder de in dat verdrag gestelde voorwaarden op 1 mei 2004 van kracht geworden.

Artikel 3

1. De bepalingen van het Schengenacquis die in het kader van de Unie zijn geïntegreerd door het protocol dat is gehecht aan het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa (hierna het "Schengenprotocol" genoemd), en de daarop voortbouwende of op een andere wijze daaraan gerelateerde handelingen die zijn opgesomd in bijlage I bij de Akte van toetreding van 16 april 2003, en alle andere dergelijke handelingen die zijn vastgesteld vóór 1 mei 2004, zijn vanaf 1 mei 2004 verbindend voor en toepasselijk in de nieuwe lidstaten.

2. De bepalingen van het Schengenacquis die in het kader van de Unie zijn geïntegreerd, en de daarop voortbouwende of op een andere wijze daaraan gerelateerde handelingen die niet worden bedoeld in lid 1, zijn vanaf 1 mei 2004 verbindend voor de nieuwe lidstaten, maar zijn in een nieuwe lidstaat slechts toepasselijk op grond van een daartoe strekkend Europees besluit van de Raad, nadat overeenkomstig de toepasselijke Schengenevaluatieprocedures is geconstateerd dat in die nieuwe lidstaat aan de nodige voorwaarden voor de toepassing van alle betrokken onderdelen van het acquis is voldaan.

De Raad besluit, na raadpleging van het Europees Parlement, met eenparigheid van stemmen van de leden die de regeringen vertegenwoordigen van de lidstaten ten aanzien waarvan de bepalingen van dit lid reeds van kracht zijn en van de vertegenwoordiger van de regering van de lidstaat ten aanzien waarvan die bepalingen van kracht moeten worden. De leden van de Raad die de regeringen van Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland vertegenwoordigen, nemen aan dit besluit deel voorzover het verband houdt met de bepalingen van het Schengenacquis en de daarop voortbouwende of op een andere wijze daaraan gerelateerde handelingen waaraan deze lidstaten deelnemen.

3. De door de Raad uit hoofde van artikel 6 van het Schengenprotocol gesloten overeenkomsten zijn vanaf 1 mei 2004 verbindend voor de nieuwe lidstaten.

4. De nieuwe lidstaten zijn met betrekking tot de overeenkomsten of instrumenten op het gebied van justitie en binnenlandse zaken die onlosmakelijk zijn verbonden met de verwezenlijking van de doelstellingen van het EU-Verdrag ertoe gehouden:

a) toe te treden tot de overeenkomsten of instrumenten die vóór 1 mei 2004 zijn opengesteld voor ondertekening door de huidige lidstaten, alsmede tot de overeenkomsten of instrumenten die door de Raad overeenkomstig titel VI van het EU-Verdrag zijn opgesteld en waarvan hij de aanneming aan de lidstaten heeft aanbevolen;

b) bestuursrechtelijke en andere regelingen in te voeren in de trant van de regelingen die de huidige lidstaten of de Raad vóór 1 mei 2004 hebben aangenomen ter vergemakkelijking van de praktische samenwerking tussen de instellingen en organisaties van de lidstaten die actief zijn op het gebied van justitie en binnenlandse zaken.

Artikel 4

Vanaf 1 mei 2004 neemt iedere nieuwe lidstaat aan de economische en monetaire unie deel als lidstaat die onder een derogatie valt in de zin van artikel III-197 van de Grondwet.

Artikel 5

1. De nieuwe lidstaten, die bij de Akte van toetreding van 16 april 2003 zijn toegetreden tot de door de Vertegenwoordigers van de Regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, genomen besluiten en gesloten overeenkomsten, zijn ertoe gehouden toe te treden tot elke andere door de huidige lidstaten gesloten overeenkomst die de werking van de Unie betreft of in nauw verband staat met het optreden van deze Unie.

2. De nieuwe lidstaten zijn ertoe gehouden toe te treden tot de overeenkomsten bedoeld in artikel 293 van het EG-Verdrag en tot de overeenkomsten die niet te scheiden zijn van de verwezenlijking van de doelstellingen van het EG-Verdrag, voorzover deze nog van kracht zijn, alsmede tot de protocollen betreffende de uitlegging door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van deze overeenkomsten, die door de huidige lidstaten zijn ondertekend, en te dien einde onderhandelingen aan te knopen met deze lidstaten om daarin de vereiste aanpassingen aan te brengen.

Artikel 6

1. De nieuwe lidstaten zijn ertoe gehouden onder de in dit protocol neergelegde voorwaarden toe te treden tot de door de huidige lidstaten en de Unie of de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie gezamenlijk gesloten of voorlopig toegepaste overeenkomsten of akkoorden, alsmede tot de door deze Staten gesloten overeenkomsten die verband houden met deze overeenkomsten of akkoorden.

De toetreding van de nieuwe lidstaten tot de in lid 4 genoemde overeenkomsten of akkoorden alsmede tot de overeenkomsten met Belarus, China, Chili, de Mercosur en Zwitserland, die gezamenlijk zijn gesloten of ondertekend door de Gemeenschap en haar huidige lidstaten, wordt geregeld door de sluiting van een protocol bij die overeenkomsten of akkoorden door de Raad, handelend met eenparigheid van stemmen namens de lidstaten, en de betrokken derde staat of internationale organisatie. Deze procedure geldt onverminderd de eigen bevoegdheden van de Unie of de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en laat de verdeling van bevoegdheden tussen de Unie of de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en de lidstaten op het gebied van de sluiting van dergelijke overeenkomsten in de toekomst dan wel andere, niet met de toetreding verband houdende wijzigingen onverlet. De Commissie voert namens de lidstaten onderhandelingen over deze protocollen, op basis van door de Raad met eenparigheid van stemmen goedgekeurde onderhandelingsrichtsnoeren en in overleg met een comité bestaande uit de vertegenwoordigers van de lidstaten. De Commissie dient een ontwerp van de te sluiten protocollen in bij de Raad.

2. Door toe te treden tot de in lid 1 bedoelde overeenkomsten en verdragen, verwerven de nieuwe lidstaten dezelfde rechten en verplichtingen uit hoofde van die overeenkomsten en akkoorden als de huidige lidstaten.

3. De nieuwe lidstaten zijn ertoe gehouden onder de in dit protocol neergelegde voorwaarden toe te treden tot de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (1), zulks overeenkomstig artikel 128 van die overeenkomst.

4. Vanaf 1 mei 2004, en in voorkomend geval in afwachting van de sluiting van de nodige protocollen als bedoeld in lid 1, passen de nieuwe lidstaten de bepalingen toe van de overeenkomsten die door de huidige lidstaten, gezamenlijk met de Gemeenschap, zijn gesloten met Algerije, Armenië, Azerbeidzjan, Bulgarije, Kroatië, Egypte, de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, Georgië, Israël, Jordanië, Kazachstan, Kirgizië, Libanon, Mexico, Moldavië, Marokko, Roemenië, de Russische Federatie, San Marino, Zuid-Afrika, Zuid-Korea, Syrië, Tunesië, Turkije, Turkmenistan, Oekraïne en Oezbekistan, evenals het bepaalde in andere overeenkomsten die voor 1 mei 2004 door de huidige lidstaten, gezamenlijk met de Gemeenschap, zijn gesloten.

Eventuele aanpassingen van die overeenkomsten zullen het onderwerp vormen van met de mede overeenkomstsluitende landen te sluiten protocollen overeenkomstig lid 1, tweede alinea.

Indien de protocollen niet zijn gesloten op 1 mei 2004, nemen de Unie, de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en de lidstaten, in het kader van hun respectieve bevoegdheden, de nodige maatregelen om die situatie te verhelpen.

5. Met ingang van 1 mei 2004 passen de nieuwe lidstaten de door de Gemeenschap met derde landen gesloten bilaterale textielovereenkomsten en -regelingen toe.

De door de Unie toegepaste kwantitatieve beperkingen op de invoer van textielproducten en kleding worden aangepast om rekening te houden met de toetreding van de nieuwe lidstaten.

Indien de wijzigingen van de bilaterale textielovereenkomsten en -regelingen nog niet in werking zijn getreden op 1 mei 2004, brengt de Unie in haar regels voor de invoer van textielproducten en kleding uit derde landen de aanpassingen aan die nodig zijn om rekening te houden met de toetreding van de nieuwe lidstaten.

6. De door de Unie toegepaste kwantitatieve beperkingen op de invoer van staal en staalproducten worden aangepast op basis van de invoer van de nieuwe lidstaten van staalproducten van oorsprong uit de betrokken leverancierlanden over de onmiddellijk aan de ondertekening van het toetredingsverdrag voorafgaande jaren.

7. Visserijovereenkomsten die vóór 1 mei 2004 door de nieuwe lidstaten met derde landen zijn gesloten, worden beheerd door de Unie.

De rechten en plichten die voor de nieuwe lidstaten uit deze overeenkomsten voortvloeien, blijven onverlet gedurende een periode waarin de bepalingen van deze overeenkomsten voorlopig worden gehandhaafd.

Zo spoedig mogelijk, en in ieder geval vóór het verstrijken van de in de eerste alinea bedoelde overeenkomsten, stelt de Raad, per geval, op voorstel van de Commissie, de passende Europese besluiten vast voor de voortzetting van de visserijactiviteiten die het onderwerp van die overeenkomsten vormen, met inbegrip van de mogelijkheid om bepaalde overeenkomsten met ten hoogste één jaar te verlengen.

8. Met ingang van 1 mei 2004 zeggen de nieuwe lidstaten elke vrijhandelsovereenkomst met derde landen, inclusief de Midden-Europese Vrijhandelsovereenkomst, op.

Voorzover de overeenkomsten tussen één of meer nieuwe lidstaten enerzijds, en één of meer derde landen anderzijds, niet verenigbaar zijn met de verplichtingen die voortvloeien uit de Grondwet, en met name uit dit protocol, worden door de nieuwe lidstaat of nieuwe lidstaten alle passende maatregelen genomen om geconstateerde onverenigbaarheden weg te werken. Indien een nieuwe lidstaat moeilijkheden ondervindt om een overeenkomst aan te passen die vóór de toetreding met één of meer derde landen is gesloten, trekt hij zich terug uit die overeenkomst met inachtneming van de daarin vervatte voorwaarden.

9. De nieuwe lidstaten treffen de passende maatregelen om zo nodig hun positie ten aanzien van internationale organisaties en internationale overeenkomsten waarbij de Unie of de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie of andere lidstaten eveneens partij zijn, aan te passen aan de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit hun toetreding tot de Unie.

Met name zeggen zij, op 1 mei 2004 of zo spoedig mogelijk daarna, de internationale visserijovereenkomsten en hun lidmaatschap van internationale visserijorganisaties op waarbij ook de Unie partij is, tenzij hun lidmaatschap geen verband houdt met visserijzaken.

Noot 1: PB L 1 van 3.1.1994, blz. 3.

Artikel 7

De door de instellingen vastgestelde handelingen waarop de in dit protocol vastgestelde overgangsmaatregelen zijn gebaseerd, behouden hun eigen rechtskarakter; met name blijven de voor deze handelingen geldende wijzigingsprocedures van toepassing.

Artikel 8

Bepalingen van de Akte van toetreding van 16 april 2003, als uitgelegd door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen en het Gerecht van eerste aanleg, die tot doel of tot gevolg hebben de intrekking of de wijziging, anders dan bij wijze van overgangsmaatregel, van de handelingen die zijn vastgesteld door de instellingen, organen of instanties van de Gemeenschap of van de bij het Verdrag betreffende de Europese Unie ingestelde Europese Unie, blijven van kracht, behoudens toepassing van de tweede alinea.

De in de eerste alinea bedoelde bepalingen hebben hetzelfde rechtskarakter als de handelingen die door deze bepalingen worden ingetrokken of gewijzigd, en zij zijn aan dezelfde regels onderworpen.

Artikel 9

De teksten van de handelingen van de instellingen, organen en instanties van de Gemeenschap en van de bij het Verdrag betreffende de Europese Unie ingestelde Europese Unie alsmede de teksten van de handelingen van de Europese Centrale Bank die vóór 1 mei 2004 zijn vastgesteld en die in de Tsjechische, de Estse, de Hongaarse, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Poolse, de Slowaakse en de Sloveense taal zijn opgesteld, zijn gelijkelijk authentiek vanaf die datum, onder dezelfde voorwaarden als de in de overige talen opgestelde en gelijkelijk authentieke teksten.

Artikel 10

De bij dit protocol vastgestelde overgangsbepalingen kunnen bij Europese wet van de Raad worden ingetrokken indien zij niet meer van toepassing zijn. De Raad besluit met eenparigheid van stemmen, na raadpleging van het Europees Parlement.

Artikel 11

Ten aanzien van de toepassing van de Grondwet en van de door de instellingen vastgestelde handelingen gelden, bij wijze van overgang, de in dit protocol neergelegde afwijkende bepalingen.

TITEL II PERMANENTE BEPALINGEN

Artikel 12

De ingevolge de toetreding noodzakelijke aanpassingen van de handelingen genoemd in de lijst in bijlage III van de Akte van toetreding van 16 april 2003 worden verricht overeenkomstig de in die bijlage vervatte richtsnoeren en volgens de procedure en op de wijze bepaald in artikel 36.

Artikel 13

De in bijlage IV van de Akte van toetreding van 16 april 2003 opgesomde maatregelen worden toegepast op de in die bijlage bepaalde wijze.

Artikel 14

Bij Europese wet van de Raad kunnen in de bepalingen van dit protocol de aanpassingen betreffende het gemeenschappelijk landbouwbeleid worden aangebracht die nodig kunnen blijken ten gevolge van een wijziging van het recht van de Unie. De Raad besluit met eenparigheid van stemmen, na raadpleging van het Europees Parlement.

TITEL III TIJDELIJKE BEPALINGEN

Artikel 15

De in de bijlagen V tot en met XIV van de Akte van toetreding van 16 april 2003 genoemde maatregelen zijn ten opzichte van de nieuwe lidstaten van toepassing op de wijze als bepaald in die bijlagen.

Artikel 16

1. De "rechten van het Gemeenschappelijke Douanetarief en andere douanerechten" genoemde ontvangsten, bedoeld in artikel 2, lid 1, onder b), van Besluit 2000/597/EG, Euratom van de Raad van 29 september 2000 betreffende het stelsel van de eigen middelen van de Europese Gemeenschappen (1), of de overeenkomstige bepaling in enig besluit dat dit vervangt, omvatten de douanerechten die worden berekend op basis van de rechten die voortvloeien uit het gemeenschap- pelijk douanetarief en alle daarmee samenhangende tariefconcessies die de Unie in het handelsverkeer van de nieuwe lidstaten met derde landen toepast.

2. Voor 2004 zijn de in artikel 2, lid 1, onder c), respectievelijk d), van Besluit 2000/597/EG, Euratom bedoelde geharmoniseerde BTW-grondslag en BNP-grondslag (bruto nationaal product) van iedere nieuwe lidstaat gelijk aan twee derde van de jaarbasis. De BNP-grondslag van elke nieuwe lidstaat waarmee rekening zal worden gehouden bij de berekening van de in artikel 5, lid 1, van Besluit 2000/597/EG, Euratom bedoelde financiering van de correctie voor begrotingsonevenwichtigheden die aan het Verenigd Koninkrijk is toegestaan, is eveneens gelijk aan twee derde van de jaarbasis.

3. Voor de bepaling van het in artikel 2, lid 4, onder b), van Besluit 2000/597/EG, Euratom bedoelde "bevroren percentage" voor 2004, worden de afgetopte BTW-grondslagen voor de nieuwe lidstaten berekend op basis van twee derde van de niet-afgetopte BTW-grondslag en twee derde van hun BNP.

Noot 1: PB L 253 van 7.10.2000, blz. 42.

Artikel 17

1. Om rekening te houden met de toetreding van de nieuwe lidstaten, is de begroting van de Unie voor het begrotingsjaar 2004 aangepast door middel van een gewijzigde begroting die op 1 mei 2004 van kracht is geworden.

2. De twaalf maandelijkse twaalfden van de op de BTW en op het BNP gebaseerde middelen die door de nieuwe lidstaten moeten worden betaald krachtens de in lid 1 bedoelde gewijzigde begroting, alsmede de aanpassing met terugwerkende kracht van de maandelijkse twaalfden voor het tijdvak januari-april 2004 die uitsluitend gelden voor de huidige lidstaten, worden omgezet in achtsten die tijdens de periode mei-december 2004 moeten worden afgedragen. De aanpassingen met terugwerkende kracht die voortvloeien uit een later in 2004 aangenomen gewijzigde begroting, worden op dezelfde wijze omgezet in gelijke delen die tijdens de rest van het jaar moeten worden afgedragen.

Artikel 18

De Unie stort op de eerste werkdag van elke maand aan de Tsjechische Republiek, Cyprus, Malta en Slovenië, uit hoofde van de uitgaven van de begroting van de Unie, één achtste in 2004 vanaf 1 mei 2004 en één twaalfde in 2005 en 2006 van de volgende bedragen bij wijze van tijdelijke begrotingscompensatie:

(miljoen euro — prijzen van 1999)

land200420052006
Tsjechische Republiek125,4178,085,1
Cyprus68,9119,2112,3
Malta37,865,662,9
Slovenië29,566,435,5
Artikel 19

De Unie stort op de eerste werkdag van elke maand aan de Tsjechische Republiek, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije, uit hoofde van de uitgaven van de begroting van de Unie, één achtste in 2004 vanaf de datum van toetreding en één twaalfde in 2005 en 2006 van de volgende bedragen bij wijze van forfaitaire speciale cash flow-faciliteit:

(miljoen euro — prijzen van 1999)

land200420052006
Tsjechische Republiek174,791,5591,55
Estland15,82,902,90
Cyprus27,75,055,05
Letland19,53,403,40
Litouwen34,86,306,30
Hongarije155,327,9527,95
Malta12,227,1527,15
Polen442,8550,00450,00
Slovenië65,417,8517,85
Slowakije63,211,3511,35

Een in de forfaitaire speciale cash flow-faciliteit opgenomen bedrag van 1 miljard euro voor Polen en van 100 miljoen euro voor de Tsjechische Republiek wordt in aanmerking genomen voor de berekeningen betreffende de verdeling van de fondsen met structurele strekking voor de jaren 2004, 2005 en 2006.

Artikel 20

1. De hieronder vermelde nieuwe lidstaten betalen de volgende bijdragen aan het Fonds voor onderzoek inzake kolen en staal bedoeld in Besluit 2002/234/EGKS van de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 27 februari 2002 betreffende de financiële gevolgen van de beëindiging van het EGKS-Verdrag en betreffende het Fonds voor onderzoek inzake kolen en staal (1):

(miljoen euro — huidige prijzen)

Tsjechische Republiek39,88
Estland2,50
Letland2,69
Hongarije9,93
Polen92,46
Slovenië2,36
Slowakije20,11

2. De bijdragen aan het Fonds voor onderzoek inzake kolen en staal worden in vier keer betaald, te beginnen in 2006, volgens het onderstaande schema, steeds op de eerste werkdag van de eerste maand van elk jaar:

200615 %
200720 %
200830 %
200935 %

Noot 1: PB L 79 van 22.3.2002, blz. 42.

Artikel 21

1. Voorzover in dit protocol niet anders is bepaald, worden na 31 december 2003 geen financiële verbintenissen aangegaan ten behoeve van de nieuwe lidstaten uit hoofde van het Phare-programma (1), het programma voor grensoverschrijdende samenwerking in het kader van het Phare-programma (2), de pretoetredingsinstrumenten voor Cyprus en Malta (3), het ISPA-programma (4) en het Sapard-programma (5). De nieuwe lidstaten krijgen met ingang van 1 januari 2004 dezelfde behandeling als de huidige lidstaten wat betreft uitgaven onder de eerste drie rubrieken van de financiële vooruitzichten, zoals die zijn bepaald in het Interinstitutioneel Akkoord van 6 mei 1999 (6), met inachtneming van de hieronder vermelde individuele specificaties en uitzonderingen of zoals anderszins is bepaald in dit protocol. De maximum aanvullende vastleggingen voor de rubrieken 1, 2, 3 en 5 van de financiële vooruitzichten in verband met de toetreding staan in bijlage XV van de Akte van toetreding van 16 april 2003. Voor geen enkel programma of geen enkele orgaan mogen echter financiële verbintenissen worden aangegaan uit hoofde van de begroting voor 2004 voordat de betrokken nieuwe lidstaat is toegetreden.

2. Lid 1 is niet van toepassing op uitgaven uit hoofde van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw, afdeling Garantie, overeenkomstig artikel 2, leden 1 en 2, en artikel 3, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1258/1999 van de Raad van 17 mei 1999 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (7), die pas vanaf 1 mei 2004 voor communautaire financiering in aanmerking komen, overeenkomstig artikel 2 van dit protocol.

Lid 1 van dit artikel is echter wel van toepassing op uitgaven voor uit hoofde van door het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw, afdeling Garantie, gefinancierde plattelands- ontwikkeling, overeenkomstig artikel 47 bis van Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad van 17 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) en tot wijziging en intrekking van een aantal verordeningen (8), met inachtneming van de voorwaarden daaraan verbonden in de wijziging van deze verordening in bijlage II bij de Akte van toetreding van 16 april 2003.

3. Onder voorbehoud van lid 1, laatste zin, nemen de nieuwe lidstaten vanaf 1 januari 2004 volgens dezelfde regels en voorwaarden als de huidige lidstaten deel aan de programma's en organen van de Unie, met financiering uit de algemene begroting van de Unie.

4. Indien er maatregelen moeten worden genomen om de overgang tussen de pretoetredingsregeling en die welke voortvloeit uit de toepassing van dit artikel te vergemakkelijken, neemt de Commissie de vereiste maatregelen.

Noot 1: Verordening (EEG) nr. 3906/89 (PB L 375 van 23.12.1989, blz. 11).

Noot 2: Verordening (EG) nr. 2760/98 (PB L 345 van 19.12.1998, blz. 49).

Noot 3: Verordening (EG) nr. 555/2000 (PB L 68 van 16.3.2000, blz. 3).

Noot 4: Verordening (EG) nr. 1267/1999 (PB L 161 van 26.6.1999, blz. 73).

Noot 5: Verordening (EG) nr. 1268/1999 (PB L 161 van 26.6.1999, blz. 87).

Noot 6: Interinstitutioneel akkoord van 6 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en de verbetering van de begrotingsprocedure (PB C 172 van 18.6.1999, blz. 1).

Noot 7: PB L 160 van 26.6.1999, blz. 103.

Noot 8: PB L 160 van 26.6.1999, blz. 80.

Artikel 22

1. Vanaf 1 mei 2004 worden de aanbestedingen, de gunningen, de uitvoering en de betaling van pretoetredingssteun uit hoofde van het Phare-programma, het programma voor grensoverschrijdende samenwerking in het kader van het Phare-programma en de pretoetredingsmiddelen voor Cyprus en Malta beheerd door een uitvoeringsinstantie in de nieuwe lidstaten.

De Commissie kan bij Europees besluit afzien van de voorafgaande controle door de Commissie van de aanbestedingen en gunningen, na een positieve evaluatie van het versterkt gedecentraliseerd uitvoeringssysteem (EDIS), volgens de criteria en de voorwaarden van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1266/1999 van de Raad van 21 juni 1999 betreffende de coördinatie van de bijstand aan de kandidaat-lidstaten in het kader van de pretoetredingsstrategie en houdende wijziging van Verordening (EEG) nr. 3906/89 (1).

Indien deze besluiten om af te zien van voorafgaande controle niet zijn vastgesteld vóór 1 mei 2004, heeft dat tot gevolg dat overeenkomsten die zijn ondertekend tussen 1 mei 2004 en de datum waarop de Commissie haar besluiten vaststelt, niet in aanmerking komen voor pretoetredingssteun.

Indien evenwel, bij wijze van uitzondering, het besluit van de Commissie om af te zien van voorafgaande controle pas kan worden vastgesteld na 1 mei 2004 om redenen die niet kunnen worden toegeschreven aan de autoriteiten van de nieuwe lidstaat, kan de Commissie in naar behoren gemotiveerde gevallen aanvaarden dat overeenkomsten die zijn gesloten tussen 1 mei 2004 en de datum van deze besluiten, in aanmerking komen voor pretoetredingssteun, en dat de uitvoering van de pretoetredingssteun nog gedurende een beperkte periode wordt voortgezet, op voorwaarde dat de Commissie de aanbestedingen en de gunningen vooraf controleert.

2. Algemene begrotingsverplichtingen die uit hoofde van de in lid 1 bedoelde financiële instrumenten voor de pretoetredingssteun voor 1 mei 2004 zijn aangegaan, met inbegrip van de afsluiting en registratie van de verschillende later aangegane juridische verplichtingen en de betalingen die na 1 mei 2004 zijn verricht, blijven vallen onder de regels en voorschriften van de financiële instrumenten voor pretoetredingssteun en blijven ten laste van de desbetreffende begrotingshoofdstukken tot de betrokken programma's en projecten worden afgesloten. Niettemin worden procedures inzake overheidsopdrachten die worden begonnen na 1 mei 2004, uitgevoerd overeenkomstig de toepasselijke handelingen van de Unie.

3. De laatste programmeringsperiode voor de in lid 1 bedoelde pretoetredingssteun valt samen met het laatste volledige kalenderjaar dat aan 1 mei 2004 voorafgaat. De gunning voor de acties uit hoofde van deze programma's dient binnen de twee volgende jaren plaats te vinden; de betalingen worden verricht zoals in het financieringsmemorandum (2) is vastgesteld, normaliter tegen het einde van het derde jaar nadat de betalingsverplichting is aangegaan. Er worden geen verlengingen toegestaan voor de termijn van de gunning. Bij wijze van uitzondering en in naar behoren gemotiveerde gevallen, is een beperkte verlenging van de termijnen mogelijk voor de betalingen.

4. Om te zorgen voor de noodzakelijke geleidelijke beëindiging van de in lid 1 bedoelde financiële instrumenten voor de pretoetredingssteun en van het ISPA-programma, alsmede voor een vlotte overgang tussen de regels die voor, respectievelijk na 1 mei 2004 gelden, kan de Commissie alle passende maatregelen treffen om in de nieuwe lidstaten het nodige wettelijk vereiste personeel te handhaven gedurende een periode van maximaal 15 maanden na 1 mei 2004.

Tijdens die periode genieten de ambtenaren die in de nieuwe lidstaten voor 1 mei 2004 gedetacheerd waren en die in die lidstaten verplicht in dienst blijven na die datum bij wijze van uitzondering dezelfde financiële en materiële voorwaarden als die welke door de Commissie vóór 1 mei 2004 werden toegepast overeenkomstig bijlage X van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Gemeenschappen zoals die zijn vastgesteld bij Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 (3). De administratieve uitgaven, met inbegrip van de salarissen van andere personeelsleden, die nodig zijn voor het beheer van de pretoetredingssteun, worden tijdens het gehele jaar 2004 en tot eind juli 2005 gefinancierd ten laste van de begrotingspost "ondersteuningsuitgaven voor acties" (het vroegere deel B van de begroting) of ten laste van overeenkomstige begrotingsposten voor de in lid 1 bedoelde instrumenten, alsmede het ISPA-programma, van de desbetreffende pretoetredingsbegrotingen.

5. Wanneer krachtens Verordening (EG) nr. 1258/1999 goedgekeurde projecten niet langer uit hoofde van dat instrument kunnen worden gefinancierd, kunnen zij worden geïntegreerd in de programmering inzake plattelandsontwikkeling en gefinancierd door het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw. Indien in dit verband specifieke overgangsmaatregelen nodig zijn, worden deze door de Commissie vastgesteld volgens de procedure van artikel 50, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1260/1999 van de Raad van 21 juni 1999 houdende algemene bepalingen inzake de fondsen met structurele strekking (4).

Noot 1: PB L 232 van 2.9.1999, blz. 34.

Noot 2: Phare-richtsnoeren (SEC(1999) 1596, bijgewerkt op 6.9.2002 bij C 3303/2).

Noot 3: PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1.

Noot 4: PB L 161 van 26.6.1999, blz. 1.

Artikel 23

1. Tussen 1 mei 2004 en eind 2006 verstrekt de Unie aan de nieuwe lidstaten tijdelijke financiële steun (hierna de "overgangsfaciliteit" te noemen) voor de ontwikkeling en versterking van hun administratieve capaciteit om het recht van de Unie en van de Europese Gemeenschap voor atoomenergie uit te voeren en te handhaven, en de uitwisseling van beste praktijken tussen overeenkomstige instanties in verschillende landen te bevorderen.

2. Deze steun is gericht op de blijvende noodzaak om de institutionele capaciteit op bepaalde terreinen te versterken door middel van maatregelen die niet door de fondsen met structurele strekking kunnen worden gefinancierd, in het bijzonder op de volgende gebieden:

a) justitie en binnenlandse zaken (versterking van het rechtssysteem, controle aan de buitengrenzen, anticorruptiestrategie, versterking van de wetshandhavingscapaciteiten);

b) financiële controle;

c) bescherming van de financiële belangen van de Unie en de Europese Gemeenschap voor atoomenergie, en fraudebestrijding;

d) interne markt, met inbegrip van douane-unie;

e) milieu;

f) veterinaire diensten, en opbouw van de administratieve capaciteit in verband met de voedselveiligheid;

g) structuren op het stuk van bestuur en controle voor landbouw en plattelandsontwikkeling, met inbegrip van het GBCS (geïntegreerd beheers- en controlesysteem);

h) nucleaire veiligheid (versterking van de effectiviteit en de competentie van de voor nucleaire veiligheid verantwoordelijke autoriteiten en van de organisaties die hen op technisch vlak bijstaan, alsook van de openbare instanties voor het beheer van radioactief afval);

i) statistiek;

j) versterking van de overheidsdiensten overeenkomstig de behoeften die worden gesignaleerd in het alomvattende Monitoringverslag van de Commissie en die niet onder de fondsen met structurele strekking vallen.

3. Over de steun uit hoofde van de overgangsfaciliteit wordt besloten overeenkomstig de procedure van artikel 8 van Verordening (EEG) nr. 3906/89 van de Raad betreffende economische hulp ten gunste van bepaalde landen van Midden- en Oost-Europa (1).

4. Het programma wordt uitgevoerd overeenkomstig artikel 53, lid 1, onder a) en b), van het financieel reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (2), dan wel de Europese wet ter vervanging daarvan. Voor samenwerkingsverbonden tussen overheidsinstanties met het oog op institutionele ontwikkeling blijft de procedure met betrekking tot het oproepen om voorstellen in te dienen via het netwerk van contactpunten in de huidige lidstaten van toepassing, zoals is vastgelegd in de kaderovereenkomsten met de huidige lidstaten met betrekking tot de pretoetredingssteun.

De vastleggingen voor de overgangsfaciliteit bedragen, tegen de prijzen van 1999, 200 miljoen euro voor 2004, 120 miljoen euro voor 2005 en 60 miljoen euro voor 2006. De jaarlijkse kredieten worden door de begrotingsautoriteit toegekend binnen de grenzen van de financiële vooruitzichten, die zijn vastgelegd in het interinstitutioneel akkoord van 6 mei 1999.

Noot 1: PB L 375 van 23.12.1989, blz. 11.

Noot 2: Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1).

Artikel 24

1. Hierbij wordt een Schengenfaciliteit als tijdelijk instrument ingesteld om de begunstigde lidstaten vanaf 1 mei 2004 tot eind 2006 te helpen bij de financiering van acties aan de nieuwe buitengrenzen van de Unie met het oog op de uitvoering van het Schengenacquis en de controle aan de buitengrenzen.

Om de bij de voorbereiding voor deelneming aan Schengen ontdekte tekortkomingen te verhelpen, komen de volgende soorten acties in aanmerking voor financiering uit hoofde van de Schengenfaciliteit:

a) investering in bouw, renovatie of verbetering van de infrastructuur aan grensovergangen en daarmee verband houdende gebouwen;

b) investeringen in alle soorten van werkmaterieel (bv. laboratoriumapparatuur, detectieapparatuur, apparatuur en programmatuur voor het Schengeninformatiesysteem SIS II, vervoersmiddelen);

c) opleiding van grenswachten;

d) ondersteuning van logistieke en operationele kosten.

2. De volgende bedragen worden in het kader van de Schengenfaciliteit beschikbaar gesteld en als forfaitaire niet-terugvorderbare steun uitgekeerd aan de onderstaande begunstigde lidstaten:

(miljoen euro — prijzen van 1999)

land200420052006
Estland22,922,922,9
Letland23,723,723,7
Litouwen44,7861,0729,85
Hongarije49,349,349,3
Polen93,3493,3393,33
Slovenië35,6435,6335,63
Slowakije15,9415,9315,93

3. Het is de taak van de begunstigde lidstaten om de afzonderlijke operaties overeenkomstig dit artikel te selecteren en uit te voeren. Zij zijn tevens verantwoordelijk voor het coördineren van het gebruik van de Schengenfaciliteit met steun uit andere instrumenten van de Unie, voor de compatibiliteit met het beleid en de maatregelen van de Unie en voor de naleving van het financieel reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen of van de Europese wet ter vervanging daarvan.

De forfaitaire niet-terugvorderbare steun wordt binnen drie jaar na de eerste betaling gebruikt en ongebruikte of onterecht uitgegeven middelen worden teruggevorderd door de Commissie. De begunstigde lidstaten dienen, uiterlijk zes maanden na de termijn van drie jaar, een overzichtsverslag in over de wijze waarop de forfaitaire niet-terugvorderbare steun is gebruikt, met een verklaring waarin de uitgaven worden gerechtvaardigd.

De begunstigde lidstaat oefent deze verantwoordelijkheid uit onverminderd de bevoegdheden van de Commissie inzake de uitvoering van de begroting van de Unie en met inachtneming van het bepaalde in voornoemd financieel reglement of in de Europese wet ter vervanging daarvan.

4. De Commissie houdt een toetsingsrecht via het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF). De Commissie en de Rekenkamer kunnen tevens controles ter plaatse uitvoeren volgens de passende procedures.

5. De Commissie kan de voor de werking van de Schengenfaciliteit noodzakelijke technische bepalingen vaststellen.

Artikel 25

De in de artikelen 18, 19, 23 en 24 genoemde bedragen worden jaarlijks aangepast in het kader van de technische aanpassing op grond van punt 15 van het Interinstitutioneel Akkoord van 6 mei 1999.

Artikel 26

1. Indien zich voor het einde van een periode van ten hoogste drie jaar na 1 mei 2004 ernstige en mogelijk aanhoudende moeilijkheden voordoen in een sector van het economische leven, dan wel moeilijkheden die de economische toestand van een bepaalde streek ernstig kunnen verstoren, kan een nieuwe lidstaat machtiging vragen om beschermingsmaatregelen te nemen, zodat de toestand weer in evenwicht kan worden gebracht en de betrokken sector kan worden aangepast aan de economie van de interne markt.

Onder dezelfde voorwaarden kan een van de huidige lidstaten verzoeken gemachtigd te worden beschermingsmaatregelen te nemen ten opzichte van een of meer van de nieuwe lidstaten.

2. Op verzoek van de betrokken staat stelt de Commissie bij spoedprocedure de Europese verordeningen of besluiten vast houdende de beschermingsmaatregelen die zij noodzakelijk acht, waarbij zij de voorwaarden en praktische regels voor de toepassing ervan aangeeft.

In geval van ernstige economische moeilijkheden spreekt de Commissie zich op uitdrukkelijk verzoek van de betrokken lidstaat uit binnen een termijn van vijf werkdagen na de ontvangst van het met redenen omkleed verzoek. De aldus getroffen maatregelen zijn onmiddellijk van toepassing, houden rekening met de belangen van alle betrokken partijen en leiden niet tot grenscontroles.

3. De overeenkomstig lid 2 toegestane maatregelen kunnen afwijkingen van de regels van de Grondwet en met name van dit protocol inhouden, voorzover en voor zolang zij strikt noodzakelijk zijn om de in lid 1 genoemde doelstellingen te verwezenlijken. Bij voorrang moeten die maatregelen worden gekozen die de werking van de interne markt het minst verstoren.

Artikel 27

Wanneer een nieuwe lidstaat van in het kader van de toetredingsonderhandelingen aangegane verbintenissen, met inbegrip van verbintenissen inzake sectoraal beleid betreffende economische activiteiten met grensoverschrijdende gevolgen niet naleeft, zodat de werking van de interne markt ernstig wordt verstoord of op zeer korte termijn dreigt te worden verstoord, kan de Commissie tot aan het einde van een periode van ten hoogste drie jaar vanaf 1 mei 2004 op een met redenen omkleed verzoek van een lidstaat dan wel op eigen initiatief bij Europese verordening of besluit passende maatregelen vaststellen.

Deze maatregelen moeten evenredig zijn aan de marktverstoring en er moet voorrang worden gegeven aan maatregelen die de werking van de interne markt het minst verstoren en, in voorkomend geval, aan de toepassing van de bestaande sectorale vrijwaringsmechanismen. Deze vrijwaringsmaatregelen mogen echter niet worden gebruikt als middel tot willekeurige discriminatie noch als verkapte beperking van de handel tussen de lidstaten. De maatregelen worden niet langer gehandhaafd dan strikt noodzakelijk is en zij worden in elk geval ingetrokken wanneer de betrokken verplichting is nagekomen. Zij kunnen evenwel tot na de in de eerste alinea bedoelde periode worden toegepast indien de betrokken verplichtingen niet zijn nagekomen. De Commissie kan de vastgestelde maatregelen aanpassen afhankelijk van de mate waarin de betrokken nieuwe lidstaat zijn verplichtingen nakomt. De Commissie stelt de Raad tijdig in kennis alvorens zij de Europese verordeningen of besluiten tot vaststelling van de vrijwaringsmaatregelen intrekt, en zij houdt terdege rekening met eventuele desbetreffende opmerkingen van de Raad.

Artikel 28

Indien er zich in een nieuwe lidstaat ernstige tekortkomingen of directe risico's op dergelijke tekortkomingen voordoen bij de omzetting, de stand van de uitvoering of de toepassing van de kaderbesluiten of andere ter zake doende verbintenissen, samenwerkingsinstrumenten en besluiten betreffende wederzijdse erkenning in strafzaken op grond van titel VI van het EU-Verdrag en richtlijnen en verordeningen inzake wederzijdse erkenning in burgerlijke zaken op grond van titel IV van het EG-Verdrag, alsook van de Europese wetten en kaderwetten die op grond van deel III, titel III, hoofdstuk IV, afdelingen 3 en 4, van de Grondwet worden vastgesteld, kan de Commissie gedurende drie jaar vanaf 1 mei 2004 op een met redenen omkleed verzoek van een lidstaat dan wel op eigen initiatief en na overleg met de lidstaten bij Europese verordening of Europees besluit passende maatregelen vaststellen, waarbij zij de voorwaarden en praktische regels voor de toepassing ervan aangeeft.

Deze maatregelen kunnen de vorm aannemen van een tijdelijke schorsing van de toepassing van de betrokken bepalingen en besluiten in de betrekkingen tussen een nieuwe lidstaat en een andere lidstaat of andere lidstaten, zonder afbreuk te doen aan de verdere nauwe justitiële samenwerking. De maatregelen worden niet langer gehandhaafd dan strikt noodzakelijk is en zij worden in elk geval ingetrokken wanneer de betrokken tekortkomingen zijn verholpen. Zij kunnen evenwel tot na de in de eerste alinea bedoelde periode worden toegepast zo lang de betrokken tekortkomingen blijven bestaan. De Commissie kan, na overleg met de lidstaten, de vastgestelde maatregelen aanpassen, afhankelijk van de mate waarin de nieuwe lidstaat de aangegeven tekortkomingen verhelpt. De Commissie stelt de Raad tijdig in kennis alvorens zij de vrijwaringsmaatregelen intrekt, en zij houdt terdege rekening met eventuele desbetreffende opmerkingen van de Raad.

Artikel 29

Teneinde de goede werking van de interne markt niet te verstoren mag de uitvoering van de nationale voorschriften van de nieuwe lidstaten gedurende de in de bijlagen V tot en met XIV van de Akte van toetreding van 16 april 2003 bedoelde overgangsperioden niet leiden tot grenscontroles tussen de lidstaten.

Artikel 30

Indien overgangsmaatregelen nodig zijn ter vergemakkelijking van de overgang van de in de nieuwe lidstaten bestaande regeling naar die welke voortvloeit uit de toepassing van het gemeenschappelijk landbouwbeleid overeenkomstig dit protocol, worden deze maatregelen door de Commissie vastgesteld volgens de procedure van artikel 42, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1260/2001 van de Raad van 19 juni 2001 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (1) of, naar gelang van het geval, van de desbetreffende artikelen van de andere verordeningen houdende een gemeenschappelijke ordening der landbouwmarkten of van de Europese wetten ter vervanging daarvan, of volgens de desbetreffende procedure van de toepasselijke wetgeving. De in dit artikel bedoelde overgangsmaatregelen kunnen worden vastgesteld gedurende een tijdvak dat drie jaar na 1 mei 2004 verstrijkt; de toepassing ervan is beperkt tot dat tijdvak. Bij Europese wet van de Raad kan dit tijdvak worden verlengd. De Raad besluit met eenparigheid van stemmen, na raadpleging van het Europees Parlement.

Noot 1: PB L 178 van 30.6.2001, blz. 1.

Artikel 31

Indien er overgangsmaatregelen nodig zijn om de overgang te vergemakkelijken van de in de nieuwe lidstaten bestaande regeling naar de regeling die voortvloeit uit de toepassing van de veterinaire en fytosanitaire wetgeving van de Unie, dienen deze maatregelen door de Commissie volgens de in de toepasselijke wetgeving vastgestelde procedure te worden aangenomen. Deze maatregelen worden vastgesteld gedurende een tijdvak dat drie jaar na 1 mei 2004 verstrijkt; de toepassing ervan is beperkt tot dat tijdvak.

Artikel 32

1. De ambtstermijn van de nieuwe leden van de in bijlage XVI van de Akte van toetreding van 16 april 2003 vermelde comités, groepen en andere instanties verstrijkt tegelijk met de ambtstermijn van de leden die op 1 mei 2004 in functie zijn.

2. De ambtstermijn van de nieuwe leden van de in bijlage XVII van de Akte van toetreding van 16 april 2003 vermelde, door de Commissie opgerichte comités en groepen verstrijkt tegelijk met de ambtstermijn van de leden die op 1 mei 2004 in functie zijn.

TITEL IV TOEPASSING VAN DE HANDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN

Artikel 33

Vanaf 1 mei 2004 wordt ervan uitgegaan dat de richtlijnen en beschikkingen in de zin van artikel 249 van het EG-Verdrag en artikel 161 van het EGA-Verdrag, eveneens tot de nieuwe lidstaten zijn gericht, voorzover deze richtlijnen en beschikkingen tot alle huidige lidstaten zijn gericht. Behoudens wat betreft richtlijnen en beschikkingen die in werking treden overeenkomstig artikel 254, leden 1 en 2, van het EG-Verdrag, wordt ervan uitgegaan dat van deze richtlijnen en beschikkingen op 1 mei 2004 kennis is gegeven aan de nieuwe lidstaten.

Artikel 34

De nieuwe lidstaten stellen de maatregelen in werking die nodig zijn om vanaf 1 mei 2004 uitvoering te geven aan de richtlijnen en beschikkingen in de zin van artikel 249 van het EG-Verdrag en van artikel 161 van het EGA-Verdrag, tenzij in de in artikel 15 bedoelde bijlagen of in andere bepalingen van dit protocol een andere termijn is vastgesteld.

Artikel 35

Behoudens andersluidende bepalingen, stelt de Raad, op voorstel van de Commissie, de Europese verordeningen en besluiten vast ter uitvoering van het bepaalde in de bijlagen III en IV van de Akte van toetreding van 16 april 2003, waarnaar wordt verwezen in de artikelen 12 en 13 van dit protocol.

Artikel 36

1. Indien handelingen van de instellingen van vóór 1 mei 2004 in verband met de toetreding moeten worden aangepast, en in dit protocol niet in de noodzakelijke aanpassingen is voorzien, worden deze aanpassingen aangebracht volgens de procedure van lid 2. Deze aanpassingen treden op 1 mei 2004 in werking.

2. De daartoe noodzakelijke handelingen worden, op voorstel van de Commissie, door de Raad of door de Commissie vastgesteld, naargelang de oorspronkelijke handeling door de ene dan wel door de andere instelling is aangenomen.

Artikel 37

De wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen voor de bescherming van de gezondheid van de bevolking en de werknemers op het grondgebied van de nieuwe lidstaten tegen de aan ioniserende straling verbonden gevaren worden overeenkomstig artikel 33 van het EGA-Verdrag door deze staten aan de Commissie medegedeeld binnen een termijn van drie maanden, te rekenen vanaf 1 mei 2004.